Maaike Rijntjes – Ik, De Ander en De Wereld

Geplaatst op 17 mei 2016 Door In Talent uit Arnhem, Talenten

Met onderstaande tekst won Maaike Rijntjes de derde prijs bij Write Now! Arnhem.

writenowderdeprijs

 

‘Ik’

Trein terug naar huis

Alle stations waarvan ik vertrek krioelen van vrouwen in
slecht zittende lichamen, mannen die op leraren lijken,
meisjes met knotjes in hun haar, jongens met knotjes in hun haar
die koffie drinken uit Starbucksbekers om hun naam niet te vergeten.

Ik ren nooit, dood in plaats daarvan mijn tijd met proberen me zo
tot de wereld te verhouden dat het lijkt alsof ik weet waar ik heen ga.

Alle treinen terug naar huis zijn vol kinderen die zich opkrullen zoals
katten dat doen in de zon, gesprekken waarin niemand een gezicht is,
mensen die hun hoofd tegen het raam laten rusten terwijl de hemel
in een impressionistisch schilderij verandert.

Een mechanische stem roept om dat we station Zwolle naderen
en op welke treinen je kunt overstappen als je
één van de velen bent die aankomt maar niet blijft.

Ik blijf.

Waarom ik nooit een goede moeder zal zijn

Van alle dieren met overschatte aaibaarheid is
de pandabeer mijn favoriet. Het zwembad waarin ik
leerde drijven is nu een waterplas omringd door
figuren uit Cars, ik vind alle Disneyfilms overrated en

geen van mijn Albert Hein-moestuintjes heeft een
zomer meegemaakt. Ik weet alleen hoe lang
een ei moet koken omdat ik dat las in een boek
over drugs en moord. Verder noem ik
in al mijn korte verhalen de hoofdpersoon Otto,

ongeacht geslacht.

Nocturnes

De grond is zompig,
iedereen die goede schoenen aangetrokken heeft ongelukkig,
de modderpoelen niet diep maar zo zwart dat ik erin meen
te kunnen verdwijnen naar andere dimensies.

Het is een week waarin ik iedereen wil vragen wat
de kleur van de hemel is:

ik lees een boek van Hermans uit terwijl E. Chopin speelt
op een valse piano. Kijk dan naar haar opgeschoren haren,
haar witte schoenen op de pedalen en stel me voor dat het
nooit meer donker wordt.

’s Nachts heb ik nachtmerries waarin ik botten breek,
word wakker en schrijf regels die nooit scherp genoeg zijn
over homorechten in Indonesië.

Ik balanceer te veel op grenzen. Denk misschien te veel na
over de liefde.

In een McDonald’s vertelt D. me dat zijn familie heilig gelooft
in het vieren van verjaardagen. Ik roer door mijn waterige
ijskoffie terwijl de schemer zich tegen het raam drukt.

Als ik terugfiets naar huis regent het nog. De druppels
op mijn bril veranderen carnavalgangers in
vormeloze vlekken van kleur.

Voor het eerst sinds drie jaar
zing ik zachtjes mee met The Smiths.

‘De Ander’ 

‘Inge’

De supermarkt zwijgt met een stroperigheid die
aan de zondag toebehoort. Klanten lopen langzaam,
rekken levens op, praten in gedempte stemmen.
Iemand dweilt onder een stelling met koekjes,
iemand anders stopt drie chocoladecakes
in een tas van de concurrent.

Papa houdt oma vast bij elleboog en hand,
ze klemt verrimpelde, gekreukte vingers om zijn pols.
Haar ogen zien eruit alsof ze dof geworden
contactlenzen draagt en geen van haar zinnen
vindt nog begrip.

Ze is zonet voor het eerst mijn naam vergeten.

Gekloonde honden
Aan Henrike 

Ik vertrouw mijn eigen lichaam niet als het bij het jouwe is:
je komt dichterbij dan anderen durven en trekt me aan
zoals een gloeilamp insecten aantrekt, een slanke
vrouw haar splinternieuwe skinny jeans. Bij jou
ben ik geen filosoof maar een gevangene,

voeten vastgeketend aan de wand van de grot,
vleugels onklaar gemaakt terwijl Plato’s flanerende
schaduwen hun best doen waarheden te spelen op mijn netvlies.

Als je me laat gaan zal ik waarschijnlijk naar buiten strompelen
om een nacht aan te treffen waarin goudvissen verdrinken en
buurjongetjes water vragen aan vaders en die vaders
dode honden opgraven in achtertuinen omdat je ze
kunt laten klonen in Korea, die dode honden dus.
Maar de buurjongetjes vast ook.

Dan zal ik zoemend en struikelend zoeken
naar nieuw warm oranje licht dat schaduwen
werpt die me bekend voorkomen, die me wel
willen vasthouden en verbergen, die voelen als thuis
zoals mijn lichaam dat niet meer doet

wanneer het bij het jouwe is.

‘Wereld’

Pandaberen

Het is een winter waarin we pandaberen spelen
omdat er te veel kleuren zijn die we niet kunnen benoemen,
het laatste zonlicht vertrokken is uit onze huid en we
de make-up van ons gezicht vergeten te boenen wanneer het regent,
daarom rondfietsen met zwarte ringen om onze ogen.

We vragen vreemden of we nu uit zullen sterven want
ook wij houden niet van soortgenoten en alles wat we eten
blijkt uiteindelijk slecht voor ons te zijn, er is alleen niemand die in
dierentuinen naar ons kijkt. Maar

zij vinden ons te jong, noemen het een kwestie van aaibaarheidsfactoren,
vierkante kilometers bamboebos of vriendschappen die
werelddelen overbruggen.

Vissen    

maar ik wil niet in kranten lezen
dat wij vrouwen beschermd moeten worden alsof we
koralen zijn in natuurreservaten waar niemand
zich aan de regels houdt:

mannenhanden als sleepnetten over de oceaanbodem
schichtige politici die alleen haaientanden in waarheden zien
zich verschuilen achter golfbewegingen van stilzwijgen
of harder schreeuwen in een poging

taal te weven om de adem waarnaar ze happen.

Vogels

Europa lonkt, lokt, opent armen en belooft:
een huis, geld, werk, warmte, veiligheid maar sist
we pakken je alles af, trekken alle scherven die je
thuis noemt uit je huid, de gefluisterde gebeden,
de taal waarin je moeder mompelt als ze slaapt,

maar dat thuis: daar klapwieken vogels
met brandende vleugels omdat de vlammen van
oorlog niet dansen maar doden, van dromen alleen
nog lijnen op papier overlaten tot alles wat je rest is:

iedereen die je was achterlaten in zee
een verjaardag verzinnen, je naam blijven spellen
opnieuw en opnieuw en opnieuw
proberen niet te vergeten dat je ook een mens bent.

Tags : ,