Robin Ray Tuesday Barry – Papegaaienbehang

Geplaatst op 17 mei 2016 Door In Talent uit Arnhem, Talenten

Met onderstaande tekst won Robin Ray Tuesday Barry de eerste prijs bij Write Now! Arnhem.

writenoweersteprijs

Schoonheid is de belofte van geluk, schijnt. Het is geen garantie maar een belofte. Toen ik en Gijs gingen samenwonen wilde hij een huis waarin die belofte overal aanwezig is. De asymmetrische verhouding tussen de zorgvuldig uitgekozen meubels, de gordijnen die nét niet de vensterbank raken en de kleurschakeringen in de plantenpotten: het is voor hem lokaas om met de neus naar een beter leven te staan.
Gijs verschuift een plantenpot een paar centimeter naar rechts zodat de emaillen bak evenwijdig aan een bijzettafel komt te staan. Om de inschatting te maken kijkt hij door me heen naar de muur achter me, die is bedekt met papegaaienbehang. De vogels kijken me vanuit alle kanten van de kamer aan. Het behang is niet grafisch; het patroon bestaat uit een herhaling van dezelfde hyperrealistisch getekende papegaai rustend op een tak van een of andere tropische plant, prangend met zijn geniepige kraaloogjes.
Als hij weer zit wijst hij naar mijn gele, met borduursels versierde trui. Als Sabine me vanavond ziet ben ik frivool gekleed zoals ze me kent.
‘Doe je dat aan straks? Je bent zo echt een wazig bloemenmeisje.’
Gijs benoemt dingen en mensen, kent ze etiketten toe. Sinds gisteren ben ik achtereenvolgend ‘diva’, ‘augurk’ en ‘Maarten van Rossem’ genoemd. Misschien is hij daarom de man van mijn leven geworden, al valt hij niet op vrouwen. Door hem voel ik me iemand. Al is het een augurk. Zijn keus voor onze woonkamer was papegaaienbehang. In een dag was het gebeurd. Geen bobbeltje te bekennen.
Ik ben niet onderdanig, ik noem het liever nonchalant tegen het apathische aan, zoals een diva.
‘Je neemt Sabine toch wel mee hierheen?’ vraagt hij.
‘We kletsen wat bij en dan komen we hier.’
‘Ik ben enorm benieuwd naar haar verhalen.’
Zijn enthousiasme is gezwollen als zijn ogen. Gijs reageert op katers door te huishouden met een ijver en systematiek die wat wegheeft van het doen van weesgegroetjes of een andere vorm van rituele boetedoening. Ook van deze eigenaardigheid pluk ik de vruchten; ik ben er inmiddels aan gewend om minstens vier keer per week thuis te komen in de geur van chemische lentebloem.
‘En nog even iets héél belangrijks, Renske.’ ‘Wat nou?’ ‘Het boudoirmeubel,’ zegt hij gewichtig, ‘wat doen we er mee?’
Ik draai me om naar het boudoirmeubel in de hoek waarvan ik al die tijd dacht dat het een tafeltje was. Het is van hout, of heeft in elk geval de kleur van hout, eiken of noten of spaanplaat. Gijs kan het je vast vertellen. Hij wacht mijn antwoord niet af.
‘Ik denk aan glitterlak. Dan komt het behang mooi naar voren.’
Een moment overweeg ik om verveeld te knikken zoals Maarten van Rossem zou doen. Dan bedenk ik me en zeg de eerste kleur die in me opkomt. ‘Rood.’ ‘Rood? Waarom?’
‘Het moet wel eclectisch blijven,’ zuig ik uit mijn duim.

Toen ik nog op kamers woonde deelde ik een verdieping met Sabine. Nadat ze ingetrokken was puilde het vuilnisemmertje in de badkamer uit van de ongeschonden wegwerpscheermesjes. Ze was iemand die ze daadwerkelijk na één keer weggooide. Voortaan legde ze de gebruikte voor me apart. We werden vriendinnen.
Gijs, haar studiegenoot van de Vrije Kunstacademie, kwam veel bij haar over de vloer. De eerste keer dat ik hem ontmoet bladeren ze samen door een architectuurcatalogus uit 1997. Bij elke pagina die Sabine omslaat barst hij uit in hysterisch gelach.
‘Jézus. Dit kantoorpand is nog érger dan Sobibor en Auschwitz bij elkaar,’ zegt hij en gooit een teug gin-tonic achterover. Dat ik in de smaak viel bij iemand die zo vlijmscherp kon oordelen zorgde ervoor dat ik opleefde. Na hun afstuderen kon Gijs meteen aan de slag als kunstcriticus bij een non-profit kunsttijdschrift. Sabine wilde het werkende leven uitstellen en vertrok voor een jaar naar Azië. Gijs kwam met het idee om samen te gaan wonen. Met z’n tweeën konden we een groter huis betalen.
Zo abrupt als Sabine vertrok, zo onverwacht belde ze me gisteren met de mededeling dat ze terug was.

Onderweg naar het café hangen zorgen losjes als een lege tas om mijn schouders. Sabine laat me een kwartier wachten, precies genoeg tijd om met gepaste terughoudendheid een cognacje tegen de zenuwen weg te tikken. Het café dat ze heeft uitgekozen straalt door de pasteltinten en het glanzende formica een klinische gezelligheid uit. Het lijkt hier een psychiatrische inrichting uit de jaren zeventig met een bar. Als ze binnenkomt wil ik net een bierviltje versnipperen. We omhelzen elkaar. Bij omhelzingen met lange mensen voel ik me een aapje dat zijn moeder zoekt.
‘Lieve Renske! Wat zie je er goed uit. Is dat viscose of zijde?’
Ik friemel aan de donkerblauwe blouse die ik van Gijs heb gekregen. Ze snuffelt aan mijn lege glas.
‘Zit jij nou ook al aan de cognac? Jij en Gijs zijn echt een stel bejaarden,’ zegt ze plagerig.
Ze laat haar leren armbandje zien, ‘handgeknoopt door weduwen aan de Ganges’. Zou Sabine nu een bereisd persoon zijn? Als je in een jaar vijf landen bezoekt kom je wel in aanmerking voor dat ongeschreven predikaat. Mijn gedachten dwalen af naar een documentaire over een man die vijftien jaar in een isoleercel had gezeten, afgesloten van enige prikkels of menselijk contact. Hij sorteerde zijn herinneringen op thema en kerfde er een schema van in de wand van zijn raamloze cel. Op maandagochtend dacht hij bijvoorbeeld een kwartier na over alle bomen die hij ooit had gezien. Vrijdagmiddag was gereserveerd voor het ophalen van al zijn ex-geliefden, gevolgd door alle schoenen die hij ooit had gehad, beide gerangschikt naar mate van schoonheid en bevrediging.
Als Sabine stilvalt zwengel ik haar aan en als ze aan het woord is neem ik haar in me op. Ze is bruin geworden. Toen we nog een verdieping deelden smeerde ze elke dag factor 50 op haar gezicht, ook in de winter. Het geheim van de sterren en een tip van Gijs. In het jaar dat Sabine is weggeweest heb ik mijn onderbenen geschoren zo vaak als ik een romantisch afspraakje had, dus drie keer. Als ik het vergeelde scheerapparaat na het douchen over mijn klammige benen laat gaan krijg ik kleine schokjes.
‘Ik vind het zo geinig dat jij nu samenwoont met Gijs. Ik zou het niet kunnen,’ en dan, alsof ze me een schandelijk geheim influistert, ‘Hij is zo… intens.’
‘Welnee, we hebben het juist superleuk samen. En ons huis kan zo in Volkskrant Magazine.’
‘Voel je je met hem erbij niet een levend decorstuk in je eigen huis?’
Ik krijg warme oren.
‘Nee, totaal niet. Hij vindt me de liefste huisgenoot ooit.’
‘Ja, als hij bezopen is zeker,’ zegt ze lachend. Ik roer in mijn thee zonder de randen te raken. Ze bedoelt het niet venijnig. We rekenen af en verlaten het cafeetje. De frisse lucht doet me goed. Sabine zal onder de indruk zijn van ons huishouden, van de flamboyante neuroot en zijn wazige bloemenmeisje.

Als we mijn straat inlopen kijkt Sabine goedkeurend om zich heen.
‘Leuke huisjes, wel. Gebouwd in de jaren 40?’
Gijs zal het weten. Ik kijk omhoog naar zijn peperplanten in het raam. Eerst zette ik mijn beker in de vensterbank maar toen kregen de planten luizen, die ik dan soms in mijn thee terugvond. Ik open de voordeur. Sabine volgt me de trap op. ‘Heb je pas geverfd?’ vraagt ze nog opgewekt. Ik ruik het ook.
De vloer in de woonkamer is bezaaid met door rode verf besmeurde kranten. Er zit rode verf op de platenspeler en op de plaat die is afgelopen maar nog steeds draait. Ik zie de hoes liggen. Gregoriaans gezang, het eindstation van Gijs’ gebruikelijke koers die begint met Italiaanse disco en steeds meer ceremonieel wordt naarmate hij verder afdaalt. Het lijkt hier alsof er een slachting heeft plaatsgevonden. Ik zie rode handafdrukken op de bekleding van de bank. Er druipt rode verf van de papegaaien op de muur. Gijs is in de buizenstoel in slaap gevallen. Hij heeft bloedkleurige vlekken op zijn gilet en zijn gezicht. Naast hem staat de bijzettafel die vanochtend nog de kleur van hout had en nu rood is. Hij moet halfslachtig geprobeerd hebben om schoon te maken want er hangt een terpentinelucht in de kamer. De fles jenever op tafel is aanzienlijk leger dan toen ik wegging om Sabine op te halen.
‘Jezus, Rens.’
Ik kan niet tegenhouden dat ze Gijs wakker maakt. Hij is nog niet lang geleden in slaap gevallen. Zijn ogen hebben iets weg van slecht doorbakken, drillerig eiwit.
‘Gijs,’ zegt ze, ‘heb je me gemist?’ ‘Sabine,’ zegt hij.
‘Je hebt er een troepje van gemaakt, hè?’
‘Sabine,’ zegt hij weer, ditmaal huilerig, gezicht in zijn handen; dronkemanstranen.
‘Komt allemaal goed, Gijsje. We gaan jou lekker naar bed brengen.’ Zijn bevlekte gilet gaat uit. Hij had een mooi pakje aangetrokken. Na een paar borrels tegen de zenuwen kwamen de goede ideeën. Hij richt zich tot mij, ondersteund door Sabine. Ik hoop dat hij iets gaat zeggen over dat rode verf mijn idee was, dat het hem spijt of gewoon iets over mij, iets over ons. Maar zijn weeïge ogen glijden langs me heen. Sabine sjort hem de gang in, de trap op. Als ik haar probeer te volgen plakt er een krant aan mijn schoen.
‘Zijn slaapkamer is rechts.’
De stank stijgt naar mijn hoofd en mijn slapen bonzen. De muren worden een caleidoscoop van opgezweepte papegaaien. Ik ga op het schone stukje van de bank zitten en wacht af tot ik in een levend decorstuk verander. Als Sabine in de deuropening verschijnt is dat nog niet gebeurd.
‘Nou, die ligt in coma. Ik zou morgen naar de Praxis gaan want met terpentine alleen krijg je dit niet schoon.’
‘Gijs houdt van schoonmaken als hij een kater heeft dus dat komt helemaal in orde.’
Hij had om die cynische opmerking moeten lachen en moeten zeggen ‘Renske, je bent zo’n augurk,’ maar bij Sabine komt het niet over en ze kijkt me meewarig aan. Ze heeft haar jas nog niet uitgetrokken en maakt aanstalten om te gaan. Ze staat bovenaan de trap. Ik volg haar met lood in mijn benen de gang op.
‘Het was gezellig,’ lieg ik.
‘Zeker!’
Ze spert haar ogen open terwijl ze het zegt en friemelt aan haar handgeknoopte polsbandje.

‘Zal ik je even uitlaten?’

‘Neuh.’ Ze is al beneden en heeft haar hand op de klink. ‘Ik zou wel een raampje openzetten als ik jou was,’ en voordat ze de deur achter zich dichttrekt, ‘echt superleuk dat papegaaienbehang!’
Die nacht slaap ik niet in mijn eigen bed. Gijs ligt erin.

Tags : , ,